BELGISCHE HERDERS
KORTE GESCHIEDENIS EN ALGEMEEN
Voor de Belgische herders zijn er vier variëteiten met dezelfde rasstandaard uitgezonderd wat de vachten en de kleuren betreft.
De Groenendaler is langharig zwart;
De Tervuren is langharig fauve charbonné = vaalros met zwarte haarpunten en zwart masker;
De Mechelaar is kortharig fauve charbonné met zwart masker;
De Lakense is ruwharig fauve met sporen van minder uitgesproken charbonné.
De Groenendaler dankt zijn naam aan het kasteel van Groenendaal waar veel van de eerste paringen gebeurden door de eigenaar Nicolas Rose.
De oorsprong van de Groenendaler en de Tervuren is sterk met elkaar verbonden en de Tervuren bestaat eigenlijk al even lang als de Groenendaler maar de echte stamvader van de Tervuren is Duc de Groenendaal.
Om tot het beeld van de Tervuren te komen dat we vandaag kennen, gingen heel wat kruisingen met de Groenendaler en de Mechelaar vooraf en de uiteindelijke stammoeder was Miss die zich in Tervuren bevond, vandaar de benaming Tervuren.
Vandaag de dag zijn de Groenendaler en de Tervuren 2 gelijke honden die enkel in kleur verschillen.
De Mechelaar is vooral wereldwijd gekend voor zijn prestaties als gebruikshond in het leger, politie, veiligheidsdiensten en als sporthond in de meest diverse disciplines.
Het ontstaan van de Mechelaar is meer recent dan die van de langharigen en de beroemdste stamvader is Tomy, een hond geboren in 1896.
De Lakense is nauw verbonden met de Mechelaar. De minst populaire variëteit die rond 1925 zo goed als verdwenen was maar na WO II nieuw leven werd ingeblazen, vooral door importen vanuit Nederland.
VERZORGING
De Lakense vergt wat meer onderhoud doordat deze honden 2 x per jaar moeten getrimd worden. Een voordeel is dan wel dat deze honden nauwelijks of niet verharen.
Voor de andere variëteiten volstaan een aantal goede borstelbeurten, vooral tijdens de ruiperiode.
KARAKTER
Wat het temperament betreft is de Belgische herder een erg veelzijdige hond die in vele disciplines zijn mannetje staat.
Bij een goede opvoeding is dit een zeer aangename hond die op een consequente maar faire manier moet worden behandeld waarbij er rekening moet worden gehouden met zijn gevoeligheid en emotionaliteit. Gebruik van geweld is volledig uit den boze!
Een Belgische herder is sterk gehecht aan zijn familie en omgeving en is geen hond om in een kennel te worden gehouden. Hij is het gelukkigst wanneer hij kan zijn waar zijn gezin is.
RASVERENIGINGEN
Koninklijke Unie der Clubs voor Belgische herdershonden vzw (KKUSH Nr. 0007)
De Belgische Club van de Belgische herdershond vzw (KKUSH Nr. A20 10 10)
RASSTANDAARD
Deze kan u terugvinden op de FCI-website ( https://www.fci.be ) in het Frans, Engels, Duits en Spaans.
Onder vindt u de Nederlandse vertaling :
FCI nummer 15
Land van herkomst : België
Datum publicatie van de huidige geldige standaard : 13 maart 2001
GEBRUIK
Oorspronkelijk een herdershond, nu een gebruikshond (waken, verdedigen, speuren, enz. ) en veelzijdig diensthond, evenals gezinshond.
CLASSIFICATIE FCI
Groep 1 : Herdershonden en veedrijvers (uitgezonderd de Zwitserse veedrijvers)
Sectie 2 : Veedrijvers (uitgezonderd de Zwitserse veedrijvers)
Met werkproef
KORTE GESCHIEDENIS VAN HET RAS
Op het einde van de jaren 1800 waren er in België een groot aantal honden die de kuddes dreven. Het type was heterogeen en de vachten uiterst verscheiden.
Met het doel wat orde op zaken te stellen vormden enkele gedreven hondenliefhebbers een groep. Ze lieten zich adviseren door Professor A. Reul van de veeartsenijschool te Cureghem, die mag worden beschouwd als de echte pionier en grondlegger van het ras.
Het ras is officieel ontstaan tussen 1891 en 1897.
Op 29 september 1891 werd te Brussel de “Club du Chien de Berger Belge” opgericht en op 15 november van hetzelfde jaar organiseerde Professor A. Reul een bijeenkomst in Cureghem van 117 honden, wat toeliet om het bestand te tellen en de beste exemplaren te selecteren.
De daarop volgende jaren werd begonnen met een echte fokselectie door toepassen van extreem dichte inteelt op enkele dekreuen.
Op 3 april 1892 werd door de “Club du Chien de Berger Belge” reeds een eerste erg gedetailleerde rasstandaard opgesteld. Eén enkel ras was toegelaten met 3 haarvariëteiten.
Nochtans, zoals men destijds zei, was de Belgische herder maar een hond van “kleine luiden”, een ras dat nog prestige miste. Dit had als gevolg dat slechts in 1901 de eerste Belgische herders in het stamboek van de Koninklijke Maatschappij Sint-Hubertus (L.O.S.H.) werden ingeschreven.
In de loop van de jaren die volgden namen de bestuurders van de herdershonden-liefhebberij vastberaden de taak op zich om eenheid te brengen in het type en om de fouten te verbeteren. Men mag stellen dat reeds rond 1910 het type en het karakter van de Belgische herder vastlagen.
In de loop van de geschiedenis van het ras heeft het probleem van de verschillende variëteiten en toegelaten kleuren aanleiding gegeven tot veel controversen.
In tegenstelling hiermee zijn er echter nooit meningsverschillen geweest met betrekking tot de lichaamsbouw van de Belgische herder, zijn karakter en zijn werkaanleg.
ALGEMEEN VOORKOMEN
De Belgische herder is een hond met middelmatige belijningen, met harmonische verhoudingen, die elegantie combineert met kracht. Hij is middelgroot, droog en sterk gespierd, passend in een vierkant, rustiek, aangepast aan het leven in openlucht en gebouwd om te weerstaan aan de frequente weersveranderingen van het Belgische klimaat.
Door de harmonie van zijn bouw en zijn fier gedragen hoofd moet de Belgische herder de indruk geven van sierlijke kracht hetgeen erfdeel is geworden van de geselecteerde vertegenwoordigers van het werkhondenras.
De Belgische herder zal in stand in zijn natuurlijke houding gekeurd worden zonder fysiek contact met de voorbrenger.
BELANGRIJKE VERHOUDINGEN
De Belgische herder past in een vierkant.
De borstdiepte komt tot aan de ellebooghoogte.
De snuitlengte is gelijk aan of iets meer dan de helft van de hoofdlengte.
GEDRAG / KARAKTER
De Belgische herder is een waakzame en actieve hond, bruisend van vitaliteit en altijd bereid om tot actie over te gaan. Aan zijn aangeboren geschiktheid als bewaker van de kuddes paart hij de kostbare goede eigenschappen van de allerbeste waakhond voor huis er erf.
Hij is zonder de minste aarzeling de hardnekkige en vurige verdediger van zijn meester.
Hij verenigt in zich alle vereiste kwaliteiten om een herders-, week-, verdedigings- en diensthond te zijn. Zijn levendig en alerte temperament en zijn zelfverzekerd karakter, zonder ook maar enige vrees of agressiviteit, moeten blijken uit de houding van zijn lichaam en de fiere en opmerkzame uitdrukking van zijn fonkelende ogen.
Tijdens het keuren zal men rekening houden met een ‘rustig’ en ‘onverschrokken’ karakter.
HOOFD
Hoog gedragen, lang zonder overdrijving, rechtlijnig, goed gebeiteld en droog.
De schedel en de snuit zijn ongeveer even lang, met ten hoogste een klein verschil ten voordele van de snuitlengte wat geheel de indruk geeft van een volmaakte afwerking.
SCHEDELGEDEELTE
Middelmatig breed, in verhouding tot de lengte van het hoofd, het voorhoofd eerder afgeplat dan rond, de voorhoofdsgroef weinig afgetekend, van opzij gezien evenwijdig aan de denkbeeldige lijn die de neusrug verlengt, achterhoofdsknobbel weinig ontwikkeld, wenkbrauw- en jukbeenbogen niet uitstekend.
Stop : matig.
SNUITGEDEELTE
Neus : zwart.
Middelmatig breed en goed gebeiteld onder de ogen, geleidelijk naar de neus toe versmallend in de vorm van een langwerpige wig, neusrug recht en evenwijdig aan de verlengde bovenlijn van het voorhoofd, goed gespleten bek, wat betekent dat bij geopende bek, met de kaken wijd uit elkaar, de mondhoeken sterk naar achteren zijn getrokken.
Lippen : dun, goed aangesloten en sterk gepigmenteerd.
Kaken / tanden : sterke en witte tanden, regelmatig en stevig ingeplant in goed ontwikkelde kaakbeenderen. ‘Schaargebit’, het ‘tanggebit’, waaraan de voorkeur wordt gegeven door schaapherders en veedrijvers, wordt aanvaard. Volledig gebit beantwoordend aan de tandformule, het ontbreken van 2 premolaren (2 P1) wordt geduld en de molaren 3 (M3o wordt niet in aanmerking genomen.
Wangen : droog en goed vlak maar wel gespierd.
Ogen : matig groot, noch uitpuilend noch diepliggend, licht amandelvormig, schuin, bruinachtig, liefst donker, oogranden zwart, de blik is direct, levendig, intelligent en vragend.
Oren : eerder klein, hoog aangezet, duidelijk driehoekig uitziend, oorschelpen goed afgerond, de uiteinde puntig, strak, rechtop staand en verticaal gedragen wanneer de hond aandachtig is.
HALS
Goed uitkomend, iets lang, tamelijk opgericht, goed gespierd, naar de schouder toe geleidelijk breder wordend en zonder keelwammen, de nek licht gewelfd.
LICHAAM
Krachtig, zonder plompheid, de lengte vanaf het boegpunt tot aan het zitbeenpunt is ongeveer gelijk aan de schofthoogte.
Bovenlijn : de belijning van de rug en de lendenen verloopt recht.
Schoft : afgetekend.
Rug : vast, kort en goed gespierd.
Lendenen : stevig, kort, voldoende breed, goed gespierd.
Kruis : goed gespierd, slechts zeer licht hellend, voldoende breed maar zonder overdrijving.
Borst : weinig breed maar ook niet smal.
Onderlijn : begint onderaan de borst en stijgt licht in een harmonische boog naar de buik toe die noch afhangend noch windhondachtig mag zijn maar licht opgetrokken en matig ontwikkeld.
STAART
Goed aangezet, sterk bij de aanzet, middellang, minstens tot aan de sprong doch bij voorkeur verder reikend, in rust hangend gedragen, het uiteinde ter hoogte van de sprongen licht opgeheven, doch niet hoger dan horizontaal gedragen, met de buiging naar de staartpunt toe meer uitgesproken, doch zonder ooit een haak of een afbuiging te vormen.
LEDEMATEN
VOORSTE LEDEMATEN
Algemeen beeld : beendergestel stevig maar niet zwaar, spierstelsel droog en sterk, de voorbenen zijn van alle zijden gezien loodrecht en van voren gezien volkomen parallel.
Schouders : het schouderblad is lang en schuin, goed aanliggend, met de opperarm een voldoende hoek vormend die die in het ideale geval 100 - 115 ° bedraagt.
Opperarm : lang en voldoende schuin.
Ellebogen : vast, noch uitdraaiend noch aangedrukt.
Onderarm : lang en recht.
Pols : zeer stevig en droog.
Voormiddenvoet : sterk en kort, zoveel mogelijk loodrecht op de grond en slechts zeer weinig naar voren hellend.
Voorvoeten : rond, kattenvoeten, tenen gebogen en goed gesloten, zoolkussens dik en elastisch, nagels donker en dik.
ACHTERSTE LEDEMATEN
Algemeen beeld : krachtig maar niet zwaar, van opzij gezien is de stand van de achterste ledematen loodrecht en van achteren gezien volkomen parallel.
Dij : gemiddeld lang, breed en sterk gespierd.
Knie : bevindt zich ongeveer loodrecht onder de heup; normale kniehoeking.
Onderbeen : gemiddeld lang, breed en gespierd.
Sprong : laag bij de grond, breed en gespierd, matig gehoekt.
Achtermiddenvoeten : stevig en kort, hubertusklauwen niet gewenst.
Achtervoeten : mogen licht ovaal zijn, tenen gebogen en goed gesloten, zoolkussens dik en elastisch, nagels donker en dik.
GANGWERK
De beweging is bij alle gangen levendig en vrij; de Belgische herder is een goede galoploper maarde gewone gangen zijn de stap en vooral de draf; de ledematen bewegen evenwijdig tegenover de middenlijn van het lichaam. Bij hoge snelheid komen voeten dichter naar de middenlijn; bij het draven is de tredwijdte gemiddeld, de beweging regelmatig en vlot, met een goede stuwing van de achterste ledematen waarbij de bovenlijn goed strak blijft en zonder dat de voorbenen te hoog worden opgeheven.
De Belgische herder is voortdurend in beweging en lijkt onvermoeibaar; zijn gang is snel, elastisch en levendig. Hij is in staat om in volle snelheid plots van richting te veranderen.
Door zijn uitbundig temperament en zijn drang om te bewaken en te beschermen heeft hij een uitgesproken neiging om in cirkels te bewegen.
HUID
Elastisch maar over het hele lichaam goed strak; randen van lippen en oogleden sterk gepigmenteerd.
VACHT EN VARIETEITEN
Daar de beharing bij de Belgische herders verschilt in lengte, voorkomen en kleur, werd dit als criterium gekozen om een onderscheid te maken tussen de 4 rasvariëteiten : de Groenendaler, de Tervuren, de Mechelaar en de Lakens.
Deze 4 variëteiten worden afzonderlijk gekeurd en elke variëteit kan een CAC, een ACIB of een reserve titel krijgen.
VACHTSOORTEN
Bij alle variëteiten moet de beharing altijd zeer dicht zijn, goed aanliggend, van een goede textuur en samen met de wollige ondervacht een uitstekende bescherming vormen.
Langhaar : het haar kort op het hoofd, aan de buitenkant van de oren en het onderste deel van de ledematen, behalve aan de achterzijde van de voorarm die van de elleboog tot aan de pols bedekt is met lange haren die ‘franjes’ worden genoemd. Het haar is lang en aanliggend over de rest van het lichaam en langer en overvloedig rond de hals en op de voorborst waar het een ‘halskraag’ en een ‘borstveer’ of ‘bef’ vormt.
De opening van de gehoorgang is beschermd door dichte haren.
Vanaf de ooraanzet zijn de haren opstaand en vormen een omlijsting van het hoofd.
De achterkant van de dijen is bekleed met zeer lang en overvloedig haar dat de ‘broek’ vormt.
De Groenendaler en de Tervuren zijn de langharigen.
Korthaar : het haar zeer kort op het hoofd, aan de buitenkant van de oren en het onderste van de ledematen. Het is kort op de rest van het lichaam en voller aan de staart en rond de hals waar het een halskraag vormt die begint aan de ooraanzet en doorloopt tot de keel.
Bovendien is de achterkant van de dijen met langere haren bevederd.
De staart lijkt op een korenaar maar vormt geen staartveer.
De Mechelaar is de kortharige.
Ruwhaar : hetgeen de ruwharige vooral kenmerkt is de ruwheid en droogheid van het haar dat bovendien krassend is en warrelig. De haarlengte is ongeveer 6 cm en over het hele lichaam gelijk maar wel korter op de neusrug, het voorhoofd en de ledematen.
Noch de haren rond de ogen noch de haren die de voorsnuit bedekken mogen zo uitgegroeid zijn dat ze de vorm van het hoofd verbergen.
De snuitgarnituur is nochtans verplicht.
De staart mag geen veer vormen.
De Lakense is de ruwharige.
KLEUREN
Masker : bij de Tervuren en de Mechelaar moet het masker zeer goed geprononceerd zijn en de neiging hebben de boven- en de onderlippen, de mondhoeken en de oogleden te omvatten in één enkele zwarte zone. Voor het masker wordt een strikt minimum van 8 zichtbare pigmentatiepunten bepaald : de beide oren, de beide bovenste oogleden en de beide boven- en onderlippen die zwart moeten zijn.
Zwart-gevlamd (charbonné) : bij de Tervuren en de Mechelaar betekent zwart-gevlamd dat er haren zijn met zwarte uiteinde waardoor de grondkleur wordt beschaduwd.
Dit zwart is in elk geval ‘gevlamd’ en mag zich noch als grote platen noch als echte strepen (stroming) vertonen.
Bij de Lakense komt het zwart-gevlamd onopvallender tot uiting.
Groenendaler : uitsluitend éénkleurig zwart.
Tervuren : uitsluitend zwart-gevlamd vaalros (fauve charbonné) en zwart-gevlamd grijs (gris-charbonné) met zwart masker; de zwart-gevlamde vaalrosse kleur blijft nochtans de voorkeur hebben. Het vaalros (fauve) moet warm zijn, noch licht noch uitgewassen.
Een hond wiens vachtkleur anders is dan zwart-gevlamd vaalros en niet de gewenste intensiteit vertoont, kan niet beschouwd worden als een elitehond.
Mechelaar : uitsluitend zwart-gevlamd vaalros (fauve) met sporen van zwart-gevlamd (charbonné) voornamelijk op de voorsnuit en de staart.
Lakense : uitsluitend vaalros (fauve) met sporen van zwart-gevlamd (charbonnné) voornamelijk op de snuit en de staart.
Alle variëteiten mogen een beetje wit hebben op de voorborst en aan de tenen.
GROOTTE, GEWICHT EN MATEN
SCHOFTHOOGTE
De ideale schofthoogte is gemiddeld 62 cm voor reuen en 58 cm voor teven.
Tolerantie van – 2 cm en + 4 cm.
GEWICHT
Reuen ongeveer 25 – 30 kg; teven ongeveer 20 – 25 kg.
LICHAAMSMATEN
Normale gemiddelde maten bij een Belgische herder reu die een schofthoogte heeft van 62 cm :
Lichaamslengte (vanaf het boegpunt tot aan het zitbeen) : 62 cm
Hoofdlengte : 25 cm
Snuitlengte : 12,5 à 13 cm
FOUTEN
Alles wat afwijkt van het bovengenoemde dient te worden aanzien als fout en moet worden bestraft naargelang de ernst ervan
- Algemeen voorkomen : plomp, gebrek aan elegantie, te licht of te slank, langer dan hoog, passend in een rechthoek
- Hoofd : zwaar, te sterk, gebrek aan parallellisme, niet voldoende gebeiteld of droog, te rond voorhoofd, stop teveel aangeduid of te vlak, te korte of spitse snuit, ramsneus, wenkbrauwbogen of jukbeenbogen teveel uitstekend
- Neus, lippen en oogranden tekenen van depigmentatie
- Gebit : slecht geplaatste snijtanden.
Ernstige fout : missen van een snijtand (1I), 1 premolaar 2 (1 P2), 1 premolaar 3 (1 P3) of drie premolaren 1 (3 P1)
- Ogen : licht, rond
- Oren : groot, lang, te breed aan de basis, laag aangezet, naar buiten of naar binnen gedragen
- Hals : slank, kort of diepliggend
- Lichaam : te lang, borstkas te breed (cilindrisch)
- Schoft : vlak, laag
- Bovenlijn : rug en/of lendenen lang, zwak, doorgezakt of gewelfd
- Kruis : te afvallend, overbouwd
- Onderlijn : te diep of te ondiep, teveel buik
- Staart : te laag aangezet, te hoog gedragen, een haak makend, afwijkend
- Ledematen : te licht of te zwaar bot, slechte stand in profiel (bv. te schuine middenvoeten of zwakke polsen), voor (bv. voeten naar binnen of naar buiten gedraaid, uitdraaiende ellebogen, enz.) of achter (achterbenen te nauw, te ver uit elkaar of tonvormig, hakken te nauw of teveel open, enz.); te weinig of overdreven gehoekt
- Voeten : spreidtenen
- Gangwerk : nauw, te weinig uitgrijpen, te weinig stuwing, slechte rugoverbrenging, steppen
- Vacht : voor de 4 variëteiten ; onvoldoende onderhaar
Groenendaler en Tervuren : wollig, golvend, krullend, onvoldoende lang haar
Mechelaar : half lang haar waar het kort zou moeten zijn; gladharig, ruwe haren tussen het kort haar verspreid, gegolfd haar
Lakense : te lang haar, zijdeachtig, gegolfd, gekroesd of kort, fijne haren in vlokjes in het ruwe haar, te lang haar rond de ogen of aan de onderkant van het hoofd (kin); borstelige staart
- Kleur : voor de 4 variëteiten : witte aftekening op de borst die een plastron vormt; wit aan de voeten dat meer dan de tenen omvat
Groenendaler : rode tinten in de vacht, grijze boek
Tervuren : grijs
Tervuren en Mechelaar : gestroomd; tinten onvoldoende warm, onvoldoende of teveel zwarte bedekking in platen op het lichaam, onvoldoende masker
Tervuren, Mechelaar en Lakense : het vaalros te licht, een erg verdunde grondkleur zogenaamd ‘uitgewassen’ wordt aanzien als een ernstige fout
- Temperament : gebrek aan zelfvertrouwen of overdreven zenuwachtig
DISKWALIFICERENDE FOUTEN
- Temperament : agressief of terughoudend
- Elke hond met duidelijke fysieke of gedragsafwijkingen
- Algemeen voorkomen : gebrek een type
- Gebit : bovenvoorbijten, ondervoorbijten, zelfs wanneer er geen contactverlies is (omgekeerd schaargebit), kruisgebit, ontbreken van 1 hoektand (1 C), 1 scheurkies boven (1 P4) of scheurkies onder (1 M1), 1 molaar (1 M1 in de bovenkaak of 1 M2; M3 worden niet in aanmerking genomen, 1 premolaar 3 (1 P3) + een andere tand of een totaal van 3 tanden (uitgezonderd de premolaren 1) of meer
- Neus, lippen, oogleden : sterke depigmentatie
- Oren : hangend of kunstmatig rechtop gehouden
- Staart : ontbrekend of ingekort bij de geboorte of door couperen; te hoog gedragen of in een ring of gekruld
- Vacht : geen onderhaar
- Kleur : alle kleuren die niet overeenstemmen met deze van de beschreven variëteiten; teveel gespreide witte aftekeningen op de voorborst vooral wanneer ze tot aan de hals doorlopen, wit aan de voeten tot halverwege de voor- of de achtermiddenvoeten en sokken vormen; witte aftekeningen elders dan op de voorborst en aan de tenen, gebrek aan masker evenals een snuit die lichter is dan de rest van de vacht bij de Tervuren en de Mechelaar.
- Grootte : buiten de opgelegde grenzen
N.B.
- Reuen moeten 2 normale teelballen hebben die volledig tot in het scrotum zijn ingedaald
- Enkel functionele en klinisch gezonde honden met een typische rasmorfologie mogen gebruikt worden voor de fok
Kruisingen – paringen tussen variëteiten
Paringen tussen variëteiten zijn verboden behalve in uitzonderlijke omstandigheden wanneer er toestemming wordt verleend door de bevoegde nationale fokcommissies (tekst 1974, opgesteld in Parijs)
FOTO’S VAN DE BELGISCHE HERDERS